Waarom luiheid niet altijd een negatieve connotatie heeft

Luiheid: nuttig of zondig?

Radboud Recharge 5 november 2020

Luiheid: het draagt een negatief stempel, maar soms vinden we luieren ook heerlijk! Hoe zit het met deze ambivalentie? Is luieren een zonde? Of is het noodzakelijke ontspanning?

Filosofen Marc De Kesel, die de theorie van religie en mystiek onderzoekt aan de Radboud Universiteit, en Michel Dijkstra, gespecialiseerd in oosterse filosofie en auteur, ontmoetten elkaar voor een online publiek voor een gesprek over luiheid. Dijkstra bood een Oosters perspectief dat niet-doen invult als de dingen op hun beloop laten. De Kesel sprak over luiheid als zonde in de Westerse, christelijke geschiedenis. Tot slot gingen beiden onder leiding van programmamaker Anouta de Groot in gesprek over hoe luiheid ons denken over ons alledaagse leven vormt. Het publiek deed ook mee en stemde over de stelling: luiheid is een deugd.

Taoïsme: Doe het niet-doen

Dijkstra nam ons mee in de Oosterse levensfilosofie van het Taoïsme. Deze stroming geeft een invulling aan niet-doen die dit niet als lui bestempelt, maar als het laten verlopen van de natuurlijke gang van zaken. Dit schept een vrijheid waarbinnen doelen vanzelf tot een conclusie komen. In de Periode der Strijdende Staten (403-221 voor Christus) ontstonden twee tegenovergestelde stromingen. Het Confucianisme, de hoofdstroom in de Chinese filosofie, gaat uit van regelgeving en conformisme. Luiheid wordt gezien als de ondeugd van egocentrisch je verantwoordelijkheden ontlopen. Het Taoïsme biedt een alternatief. Niet regelgeving en conformisme staan centraal, maar vrijheid en spontaniteit. Neem een stapje terug, dan kunnen de dingen hun beloop volbrengen. Niet-doen is niet niets doen. Het is een hele specifieke manier van handelen. Dijkstra: ‘niet-doen is iets dat je kunt doen. Doe het niet-doen. Om het in Westerse termen te vatten: het is niet-intentioneel handelen. Je bent de bewaker van het proces, je brengt de situatie tot bloei omdat je zelf een stapje terug hebt gedaan.’

De kracht van het zachte

Deze houding tegenover het niet-doen is gestoeld op Te, de kracht uit het Taoïsme. Dijkstra karakteriseerde dit beginsel: ‘Zoals een bron die overvloeit maar daar verder geen bedoeling mee heeft. Het is een mysterie dat alle dingen voortbrengt en voor alle dingen zorgt en hierbij zichzelf niet voorop stelt. Alles krijgt ruimte voor ontwikkeling en het is aan de mensen en dingen zelf om die ruimte te ontwikkelen, of niet. Daar worden geen morele noties aan gesteld.’ Wanneer je je laat leiden door deze kracht kan je met minimale inspanning veel gedaan krijgen, zoals het druppelen van water uiteindelijk de steen splijt. Dit is de kracht van het zachte. Wanneer je werkt met de kracht van het zachte bereik je groots effect zonder de dingen te schaden.

Leidraad voor het handelen

Deze kracht biedt ons handvatten. Dijkstra: ‘Dit is niet zomaar een verhaaltje, niet alleen maar theorie. Nee, dit vormt de leidraad voor het handelen. Politiek, ethisch, persoonlijk handelen kan zich laten inspireren, laten leiden door Tao. Veel mensen kennen het nut van het nuttige, maar weinigen van het nutteloze.’

De arbeid heeft luiheid tot doel

De Kesel wisselde Dijkstra af met een Westerse, christelijke, blik op luiheid. Tegenwoordig wordt luidheid als zondig gezien en arbeid verheerlijkt. De Kesel bood een tegenvoorbeeld in de socialist Paul Lafargue. Deze steekt de draak met de ethos van de arbeid die in het socialisme heerst en stelt de fundamentele en provocerende vraag: Waarom zouden wij werken? De opdracht van de mens is heerlijk niets te doen, lui te zijn. De Kesel vond in LaFargue een oud idee: werken staat in dienst van niet-werken. In de Cynische filosofie, voortkomend uit Plato, is het ware Zijn niet werken. God heeft ons al gecreëerd in het volmaakte van het zijn. Waarom zouden we dan nog werken! In alles wat je moet hebben is al voorzien. De Kesel: ‘Het niet-werken is de vaste waarde bij uitstek in het Christendom. In de duizend tot vijftienhonderd jaar dat het Christendom heeft geheerst, heeft het geen ode gegeven aan het werken, maar aan de luidheid’. Monniken loven alleen God, verder doen ze niets. Ze hebben niets nodig, ze loven god om het feit dat ze hem niets hoeven te vragen en willen het Zijn zien zoals het is en daarvoor God danken. Zo betoogt LaFargue een zeer oude en traditionele grondstructuur in het westerse denken. ‘Luiheid heeft geen doel in zich, maar heeft een doel in het niet-werken.’

Waarom is luiheid dan zondig?

Deze waarde van leven als lofbetuiging van het Zijn schept een dualiteit. Het loven is een praktijk waarvan ook de eindigheid wordt ervaren. Om gezond te blijven moet je jezelf een klein beetje afleiding geven. Zo maakt het werk, de labora, het bidden, het ora, mogelijk. Het werken dient om het niet-werken te ondersteunen. Luiheid is daar een negatief facet van. Wanneer je er je aandacht niet bijhoudt, geen moeite doet, ontstaat het zondige acedia, luiheid. De monnik beseft dan: ‘waarom zou ik god loven? Alles is er toch? Waarom zou de heer nu mijn lof nodig hebben? Misschien kan ik het net zo goed niet doen, misschien heeft het geen zin, misschien is het niks.’ Dit is de luiheid. De monnik moet een ascese aan de dag leggen zodat hij zich kan blijven concentreren op het loven.

Luiheid in ons dagelijks leven

De Groot verlegde in het gesprek de focus naar ons moderne begrip van luiheid. Luiheid is iets niet doen wat je wel zou moeten doen. Ze stelde de vraag: Hoe verhouden beide opvattingen zich hiertoe? Dijkstra opende: ‘In ons alledaagse gebruik is luiheid een stok om mee te slaan. In het filosofisch discours gaat het om nadenken over wat werken nu eigenlijk is. Dit kan je ook betrekken op de huidige mondiale crisis: moeten we misschien terugkomen op dat alles altijd beter en meer moet worden? Misschien hebben de oude levenskunstige filosofieën ons iets te zeggen. Als je te veel indrukken krijgt ga je eraan kapot. Je moet verzadiging herkennen. Daarbij hoort ook ontspannen, even niets doen.’ Dijkstra suggereerde dat het filosofisch denken onze maatschappelijke prestatiedruk misschien kan openbreken en een nieuwe discussie op gang kan brengen. De Kesel opperde dat we in onze cultuur het genieten van wat voorbij onze arbeid ligt willen bemeesteren en kapitaliseren. Daarom aarzelde hij mensen de opdracht te geven om lui te zijn, omdat dat het lui zijn weer tot werk maakt. Onze cultuur biedt geen gereedschappen om de dans van de transgressie tussen werken en luiheid goed te bespelen. De Kesel: ‘Men kan dat niets niet aan, waar al dat werken voor dient.’

Conclusie: Luiheid is…

De avond eindigde met de stelling dat luiheid een deugd is. Het publiek kon hier ja of nee op antwoorden. Aan het begin van de avond vond 62% dat luiheid een deugd is, tegenover 38% die het daar niet mee eens waren. Aan het einde van de avond was 78% het eens met de stelling. De sprekers concludeerden hierop: Luiheid is niet gefixeerd. Het komt erop aan op de juiste manier lui te zijn.


hpn lazy.jpeg
John KistermannComment