Hoogbegaafdheid: meer kunnen dan goed voor je is
Scientias D v Veelen 24 juni 2024
Op basis van wetenschappelijk onderzoek proberen scholen steeds vaker hoogbegaafde leerlingen te begeleiden. Dat klinkt misschien vreemd, want waarom zouden mensen met een hoger IQ juist méér hulp nodig hebben? Het antwoord: het regulier onderwijs is niet ingericht om het maximale uit deze groep te halen. Dit kan al snel tot tal van problemen leiden.
Ontmoet Julia Pols; een tweedejaars studente van Windesheim. Ze is hoogbegaafd en probeert haar talenten te laten stralen op de opleiding ‘Social Work’. Echter is dit zeker niet haar eerste studie: voorheen studeerde ze twee jaar Rechtsgeleerdheid aan de universiteit. Ze vertelt aan Scientias.nl: “Ik weet vanaf het begin van mijn schoolcarrière al dat ik hoogbegaafd ben. Hierdoor konden mijn ouders keuzes maken waardoor ik goed begeleid kon worden op de basis- en middelbare school. Na het gymnasium ben ik doorgestroomd naar de universiteit om daar Rechtsgeleerdheid te studeren. Ik vond strafrecht erg leuk en ik kon het niveau goed aan. Helaas merkte ik ook dat de universiteit zelf absoluut niet geïnteresseerd was in het aanbieden van extra middelen voor mijn hoogbegaafdheid. En ook in de klas had ik al snel door dat er vriendengroepen werden gevormd waar je al snel buiten lag als je anders was.” Haar motivatie holde achteruit: 2 van de 8 vakken waren uiteindelijk nog interessant te noemen. Niet lang daarna besloot ze uiteindelijk met de opleiding te stoppen.
De staat van het veld
Er bestaat in de wetenschap geen consensus over wat de precieze definitie van hoogbegaafdheid is. Er zijn drie aspecten geïdentificeerd die over het algemeen belangrijk worden geacht voor het definiëren van hoogbegaafdheid: een hoge intelligentie, een sterke creativiteit en een grote motivatie voor onderwerpen die hen interesseren – aspecten die ook in het verhaal van Julia terugkomen. De wetenschap kan het echter niet eens worden over de mate waarin deze drie aspecten onderling relevant zijn. Wetenschapper Sven Mathijssen is plaatsvervangend hoofdopleider van de internationale hoogbegaafdheidsopleiding genaamd RITHA: Radboud International Training on High Ability. Daarnaast is hij de hoofdredacteur van ‘Talent!’; een tijdschrift dat zich richt op hoogbegaafdheid in het onderwijs. Hij legt uit aan Scientias.nl hoe het komt dat wetenschappers het maar niet eens kunnen worden over de precieze definitie van hoogbegaafdheid: “Het eerste echte wetenschappelijk onderzoek naar hoogbegaafdheid betrof de studie ‘Hereditary Genius’ van Francis Galton. Dat onderzoek is inmiddels 150 jaar oud en was het eerste werk dat hoogbegaafdheid meetbaar probeerde te maken. Een belangrijk onderdeel van deze studie was het feit dat er sterk naar intelligentie werd gekeken om deze groep te kunnen onderzoeken. Deze focus op intelligentie is in later onderzoek heel prominent geweest en keerde in elke studie dan ook weer terug.”
Onderzoek naar hoogbegaafdheid stond lang in het teken van het meten van intelligentie doormiddel van intelligentietesten. In 1978 kwam daar echter voor het eerst verandering in. Mathijssen laat weten: “In dat jaartal kwam het onderzoek van psycholoog Joseph Renzulli uit, waarbij voor het eerst ook naar andere aspecten werd gekeken om hoogbegaafdheid te beschrijven – denk hierbij bijvoorbeeld aan een hoge mate van creativiteit en motivatie. Sommige wetenschappers besloten voort te bouwen op deze nieuwe kijk naar hoogbegaafdheid, terwijl andere wetenschappers niet zo snel overtuigd waren. Dit resulteerde al snel in een ontzettend diffuus veld – zó diffuus dat het inmiddels de vraag is of we (als we over hoogbegaafden spreken, red.) het wel allemaal over dezelfde groep hebben.”
Bron: talentstimuleren.nl. Het meerfactorenmodel van Franz Mönks laat de samenwerking zien tussen creativiteit, intelligentie en motivatie. Door de hoogbegaafde een goede omgeving te bieden kan hoogbegaafd gedrag gestimuleerd worden. Dit model is gebaseerd op het eerdere werk van Joseph Renzulli, maar voegt de driehoek op de achtergrond toe om het belang van de omgeving te benadrukken.
Mathijssen wijst hierbij op het onderzoek van wetenschapper Carol Carman uit 2013, waarbij Carman alle verschillende definities van hoogbegaafdheid heeft onderzocht. Carman heeft hiervoor meer dan 100 onderzoeken doorgenomen om zo in kaart te brengen wat de algemene definitie van hoogbegaafdheid zou zijn. De resultaten van dit onderzoek spreken voor zich: ruim 60% was geselecteerd op basis van een IQ-score, waarbij de grens soms 120 en soms 130 was. Er was echter ook een groot deel dat geselecteerd werd op basis van compleet andere factoren, zoals schoolprestaties en leerkrachtnominaties. Mathijssen voegt toe: “Wat we zien is dat dezelfde term wordt gehanteerd om groepen aan te duiden die onderling flink kunnen verschillen. Het ontbreken van een eenduidige definitie is echt een probleem, omdat wetenschappers op deze manier niet op elkaar voort kunnen bouwen.”
Misdiagnoses
Het ontbreken van deze duidelijke definitie van hoogbegaafdheid zorgt ervoor dat het daadwerkelijk kwantificeren en herkennen van deze groep geen makkelijke opgave is. Mathijssen vult aan: “Afhankelijk van wat je verstaat onder ‘hoogbegaafdheid’ kan de grootte van deze groep flink verschillen. Als je alleen naar IQ-scores kijkt is landelijk ongeveer 2,5% van de bevolking hoogbegaafd, wat neerkomt op ongeveer 430.000 Nederlanders. Maar als je hoogbegaafdheid anders gaat definiëren door ook andere aspecten mee te nemen, zoals de mate van creativiteit en motivatie, zal dat percentage veranderen.” In de praktijk bestaan er dan ook een hoop verschillende schattingen die onderling ontzettend kunnen verschillen – vooral wat betreft het onderwijs. Volgens een onderzoek van de wetenschapper Franz Mönks uit 1995 zou gemiddeld 10 procent van de leerlingen kenmerken vertonen die kunnen duiden op (hoog)begaafdheid; een visie die de overheid inmiddels ook over heeft genomen voor het primair- en voortgezet onderwijs.
Naast de vraag hoeveel hoogbegaafden in het hoger onderwijs zijn, bestaan er ook problemen rondom de herkenning van hoogbegaafdheid. Symptomen van hoogbegaafdheid kunnen namelijk erg lijken op symptomen van autisme en AD(H)D. In 2021 kwam wetenschapper Isabelle Diepstraten met een onderzoek naar hoogbegaafde studenten in het hoger onderwijs. Als onderdeel van dit onderzoek werden ook misdiagnoses besproken. Hieruit blijkt dat hoogbegaafden soms ongewone interesses en passies hebben die niet door leeftijdsgenoten gedeeld worden. Hierdoor kan een hoogbegaafde het moeilijk vinden om een connectie met anderen te maken. Hetzelfde symptoom kan echter ook wijzen op de aanwezigheid van autisme. Of om een ander voorbeeld te noemen uit het onderzoek: hoogbegaafden hebben vaak een intellectuele uitdaging nodig om het werk interessant te maken. Bij het ontbreken van deze uitdaging kan het lastig zijn om taken af te ronden, waarbij ze ook snel afgeleid kunnen raken door de omgeving. Echter kunnen dezelfde symptomen vanuit medisch oogpunt onderdeel uitmaken van de diagnose ‘ADHD’, waarbij mensen het, onder meer, lastig vinden om zich te focussen op één taak.
Mismatch
Mathijssen laat weten dat het aanbieden van de juiste begeleiding uiteindelijk cruciaal is voor hoogbegaafden om te kunnen floreren. Zo heeft onderzoeker Kathleen Venderickx in 2017 een lezing gehouden voor de Universiteit van Vlaanderen. Deze lezing richtte zich op het beantwoorden van de vraag: “waarom behalen veel hoogbegaafden geen diploma?”. Deze lezing benadrukt de ervaringen van Julia Pols: hoogbegaafden worden vaak niet begrepen en niet op een goede manier geholpen. Mathijssen haakt aan: “Ik wil hoogbegaafdheid zeker niet problematiseren, want het is geen stoornis en kan juist zorgen voor een hoop unieke kwaliteiten. Tegelijkertijd geldt ook dat het niet herkennen van deze talenten ervoor kan zorgen dat mensen niet krijgen waar ze behoefte aan hebben. Als we kijken naar het regulier onderwijs zien we een systeem dat is ingesteld om het gros van de mensen te kunnen bedienen. Hierbij is het helaas logisch dat het gegeven onderwijs dus niet altijd passend is voor mensen die buiten deze ‘algemene’ doelgroep vallen. Dit kan een ‘mismatch’ opleveren – en het is dan ook deze ‘mismatch’ die veel negatieve gevolgen kan hebben.”
Die mismatch ervoer de hoogbegaafde Julia ook en motiveerde haar zelfs om aan de Hogeschool Windesheim Social Work te gaan studeren. Ze legt uit: “In het algemeen wil ik mensen graag helpen. De grootste reden dat ik uiteindelijk voor Social Work heb gekozen is dat niemand hetzelfde is. Iedereen heeft zijn eigen ervaringen, en je moet heel flexibel zijn om iedereen binnen je doelgroep van dienst te kunnen zijn.” Aanvankelijk dacht ze haar opleiding gevonden te hebben. Uiteindelijk bleek dat, ook op Windesheim, haar hoogbegaafdheid problemen veroorzaakte. “Op Windesheim merk ik vooral dat mijn hoogbegaafdheid soms als obstakel wordt gezien; docenten hebben vaak geen begrip en klasgenoten zijn dikwijls jaloers. Er wordt vaak van mij verwacht dat ik groepsprojecten trek, omdat ik de hoogbegaafde ben. Als ik dat dan doe merk ik al snel dat groepsgenoten moeite hebben met de vele opties en mogelijkheden die ik voor me zie. Op het moment dat ik dit bespreekbaar probeer te maken bij docenten word ik vaak niet gehoord.”
Het verhaal van Julia laat zien hoe snel hoogbegaafden uiteindelijk in een isolement terecht kunnen komen; doordat ze op andere manieren denken kan het contact met de omgeving al snel vervliegen. Frans Corten is een loopbaancoach voor hoogbegaafden en daarnaast boekauteur. In zijn boek ‘Uitzonderlijk talent!’ schrijft Corten over het risico dat hoogbegaafden lopen op het moment dat ze té geïsoleerd raken: óf de hoogbegaafde past zich aan, óf de hoogbegaafde splitst zich volledig af van de groep. In het boek wordt de eerdergenoemde ‘mismatch’ tussen hoogbegaafde en omgeving ook wel omschreven met een ‘intens gevoel van anders-zijn’. Corten illustreert vervolgens de absolute gevaren die dit met zich mee kan brengen door het verhaal van de hoogbegaafde Paula te delen: “Het ‘anders voelen’ bleek in eerste instantie tot onbegrip en irritatie bij de directe omgeving te leiden. Na haar eindexamen zocht Paula haar heil in een andere woonplaats, in hard werken en in de liefde, maar oplossingen vond ze niet. Ze zocht hulp in de ggz, maar ook daar werd haar hulpvraag eerst niet herkend.” Uiteindelijk kan Paula het niet meer aan; ze stapt op 26-jarige leeftijd uit het leven. Paula was zeker niet de enige hoogbegaafde die veel moeite had met het vinden van een plek in de maatschappij. Zo bracht de Trouw in 2017 het nieuws naar buiten dat een derde van alle hoogbegaafden werkloos thuis zit. In andere woorden: de ‘mismatch’ tussen hoogbegaafden en de omgeving kent een levensgevaarlijk risico en gaat (blijkbaar) veel verder dan alleen het onderwijs.
Complexiteit
De problematiek rondom hoogbegaafdheid kent echter nog een andere oorzaak: hoogbegaafden denken doorgaans top-down, terwijl het regulier onderwijs is ingericht voor mensen die bottom-up denken. Mathijssen legt uit wat het verschil is tussen deze twee termen: “Het regulier onderwijs maakt veel gebruik van bottom-up. Hierbij wordt er stapsgewijs opgebouwd naar een groter geheel. Bij Top-down wordt er eerst naar het grote plaatje gekeken. Hierbij wordt uitgelegd wat het nut is van de stof die geleerd moet worden. Daarna wordt uitgelegd dat er een aantal tussenstappen genomen moeten worden om daar terecht te komen. Deze volgorde helpt hoogbegaafden om te begrijpen waarom ze iets moeten leren. Hierdoor kunnen ze zich beter ergens toe zetten. Vooral in het praktisch veld wordt veel verwezen naar top-down lesgeven als essentieel onderdeel om hoogbegaafden goed te begeleiden.”
Naast de gevraagde manier van denken is ook de complexiteit van het gegeven onderwijs niet altijd genoeg voor hoogbegaafden. Om dit beter te illustreren noemt Mathijssen een voorbeeld van een oud-collega: “Een valkuil voor het onderwijs kan zijn dat opdrachten moeilijker worden gemaakt, maar niet complexer. Stel je voor dat een leerling moet uitzoeken wanneer het leger van Napoleon richting Moskou trok. Dit is een voorbeeld van een standaardvraag. Als je deze opdracht moeilijker wilt maken, kan je meer informatie vragen door te kijken naar wat er onderweg allemaal is gebeurd. Dit is dezelfde orde van denken: een leerling moet simpelweg onthouden en repliceren, maar het is moeilijker omdat er meer informatie wordt gevraagd. De opdracht wordt echter pas complexer op het moment dat je ook gaat kijken naar de vraag: “Waarom gaf de Tsaar zich niet gewonnen toen Napoleon Moskou in had genomen?”. Door zo’n vraag te stellen kan je leerlingen aanmoedigen om zelf te analyseren en op onderzoek uit te gaan. Wanneer een leerling, op wat voor niveau dan ook, meer van hetzelfde krijgt begeeft de uitdaging zich in de hoeveelheid die je moet doen in dezelfde tijd. De complexiteit van de opdrachten zelf neemt niet toe – en het zou goed kunnen dat daardoor de uitdaging geen voldoening biedt.”
Werkdruk
Gelukkig is het onderwijs niet (helemaal) blind voor de problematiek waar hoogbegaafden mee te maken hebben. Rinske Kabout-Drenth is een gecertificeerde hoogbegaafdheidsspecialist op Windesheim en bovendien ook zelf hoogbegaafd. Ze is onderdeel van een groep medewerkers die zich inmiddels al vijf jaar inzet om begeleiding voor hoogbegaafden geregeld te krijgen. De groep probeert dit op verschillende manieren: ze geven persoonlijke begeleiding aan hoogbegaafden, ze helpen hoogbegaafden om met elkaar in contact te blijven en ze gaan gesprekken aan met andere docenten, opleidingen en domeinen om zo meer aandacht te vragen voor de problematiek rondom hoogbegaafdheid. “In de gesprekken merken we dat de meeste docenten welwillend tegenover het idee staan om meer te doen voor hoogbegaafden, alhoewel er ook een aantal hobbels zijn. Zo is er erg veel onwetendheid over de problematiek rondom hoogbegaafdheid. Daarnaast zijn er ook zorgen over de extra werkdruk die dit introduceert voor docenten. Veel van hen ervaren het als wéér een extra doelgroep die speciale begeleiding nodig heeft.”
“Het is een terecht punt dat docenten aangeven dat de begeleiding van zoveel verschillende doelgroepen erg veel kan worden”, voegt Mathijssen toe. “In het onderwijs is de werkdruk écht hoog. Ruimte voor extra dingen erbij is er weinig. Als een leraar aan elke doelgroep recht wil doen, zou deze haast een halve psycholoog moeten zijn. Het is dan ook niet erg realistisch om dit te vragen. Als het onderwijs anders vormgegeven zou worden, bijvoorbeeld door te kijken naar de talenten en behoeften van leerlingen, zou met relatief weinig moeite het onderwijs voor iedereen veel interessanter kunnen worden. De begeleiding zou dan vooral zitten in het geven van de juiste instructie en sturing.”
Verschuiving
Mathijssen wijst erop dat in het wetenschappelijk veld momenteel een verschuiving plaats aan het vinden is wat betreft de moeizame herkenning van hoogbegaafdheid. Zo raken steeds meer wetenschappers ervan overtuigd dat er niet echt een vaste set aan kenmerken bestaat die hoogbegaafden van niet-hoogbegaafden kan onderscheiden. In plaats daarvan focussen steeds meer wetenschappers op verschillende manieren om talenten en behoeften van leerlingen te signaleren. Alhoewel ook hierover niet alle wetenschappers het eens zijn in Nederland: sommigen vinden het alsnog belangrijker om éérst hoogbegaafdheid te signaleren, omdat je anders hoogbegaafden tekortdoet door de hoogbegaafdheid niet te erkennen.
Mathijssen komt met een genuanceerde oplossing: “Persoonlijk vind ik dat het signaleren van talenten en behoeften genoeg informatie op kan leveren om een passende omgeving te bieden. Hierbij geldt wel de kanttekening dat alle kennis over hoogbegaafdheid, zowel vanuit de literatuur als de praktijk, daarin meegenomen moet worden. Door het doorvoeren van een aantal (kleine) aanpassingen kan je al veel problemen ondervangen, zonder dat je daarbij extra werk op de hals haalt.”
Wat betreft Julia: ze heeft besloten de hoop nog niet op te geven. Ze sluit af: “Voor nu stap ik eerst bij Social Work over van fulltime naar parttime, zodat ik minder te maken heb met klasgenoten en meer zelfstandig kan doen. Na de hogeschool zou ik misschien wel weer aan een andere opleiding willen beginnen. Ik zou het erg tof vinden om toch nog eens een keer een juridisch diploma te halen, zodat ik weer bezig kan zijn met strafrecht. Samenvattend komt het er echt wel op neer dat ik mijn gaven en giften in wil blijven zetten voor anderen. Ik merkte tijdens mijn stage dat ik me meer op mijn plek voel in het werkveld en ik kijk dan ook echt uit naar de periode na de opleiding.”
Meer informatie
Ben je benieuwd of je zelf ook hoogbegaafd bent? Probeer dan eens de IQ-test van Mensa International, of de Nederlandse Mensa thuistest. Als je liever in databanken rondsnuffelt zou je ook eens kunnen kijken naar het archief van Gifted People of de kennisdossiers van het IHBV. Uiteraard bestaan er ook goede boeken omtrent het onderwerp, zoals ‘Uitzonderlijk Talent!’ van Frans Corten, ‘Meer dan intelligent’ van Kathleen Venderickx en Tessa Kieboom en ‘Journey into your rainforest mind’ van Paula Prober. Overweeg je om, net zoals de hoogbegaafde Paula, een einde aan je leven te maken? Zoek hulp voor het te laat is: bel 0800-0113 of ga naar 113.nl.