Positieve gezondheid door correct taalgebruik van de arts

Vandaag vierden we de huidige gezondheid (ondanks allerlei gebreken) van mijn 90 jarige moeder met een mooie wandeling en 2 gangen lunch na controle van diverse lichaamsfuncties bij de huisarts.

Vanuit mijn betrokkenheid met Limburg Positief Gezond/Postitive gezondheid weet ik hoe belangrijk de benadering van professionals is en ervaarde ik dit zelf weer deze week weer bij mijn tandarts en samen met mijn moeder bij haar huisarts.

Lees hier meer over belang van positieve taal.

Positieve taal vermindert angst patiënten met onverklaarde klachten

Radbioud Recharge 3 november 2022

Huisartsen zien regelmatig patiënten met aanhoudende lichamelijke klachten (ALK) waarvoor geen duidelijke verklaring te vinden is. Deze patiënten voelen zich vaak onbegrepen. Met hun taalgebruik en woordkeuze hebben artsen invloed op hoe angstig patiënten zijn na een consult, zag onderzoeker Inge Stortenbeker.

‘Niet alleen wát je als huisarts zegt heeft invloed op hoe de patiënt zich voelt, maar ook je woordkeuze’, zegt taalwetenschapper Inge Stortenbeker. Voor haar proefschrift werkte ze samen met communicatie- en huisartswetenschappers om taalgebruik tijdens het huisartsconsult te onderzoeken. Daaruit bleek dat huisartsen in gesprekken met patiënten die ALK hebben vaak minder positieve taal en meer uitingen van onzekerheid gebruiken.

Bij lichamelijk onderzoek van patiënten met ALK zeggen artsen sneller dingen als “ik hoor geen afwijking in de longen” of “ik zie geen gekke dingen”. Het helpt soms om dezelfde boodschap op een positievere manier te verwoorden, ontdekte Stortenbeker. ‘Als een arts in plaats daarvan zegt “je longen klinken schoon” of “ik zie dat je bloeddruk netjes is” zien we dat het angstniveau van patiënten na een consult lager is.’

Zeurende patiënten?

Naast de taal van de huisarts onderzocht Stortenbeker ook welke woorden patiënten met ALK gebruiken. ‘Men neemt vaak aan dat deze patiënten hun klachten op een typische manier presenteren, dat zij overdrijven, zeuren of vage taal gebruiken’, legt de promovenda uit. ‘Maar daar hebben we geen bewijs voor gevonden. Patiënten met ALK zijn bijvoorbeeld niet sneller geneigd te zeggen dat iets ‘heel veel pijn’ doet, ten opzichte van patiënten met verklaarde klachten. Die aanname lijkt dus gebaseerd op vooroordelen.’

In gesprek over stress

Stortenbeker begrijpt wel dat het voor artsen lastig kan zijn om in gesprek te gaan met patiënten met ALK. ‘Soms dragen psychosociale omstandigheden zoals stress of zorgen bij aan de ervaring van de klachten. Dat bespreken met patiënten is best ingewikkeld. Het is goed om in je taalgebruik ruimte te creëren voor ideeën van de patiënt. Dus in plaats van zeggen “er is een duidelijke relatie tussen emotionele problemen en dit soort klachten” kun je beter vragen “denk je dat de relatie met jouw zoon invloed heeft op jouw klachten?” Zo nodig je patiënten uit om mee te praten. ’

Daarmee wil de onderzoeker niet zeggen dat er ‘goed’ of ‘fout’ taalgebruik bestaat in een gesprek tussen huisarts en patiënt. ‘Het is vooral belangrijk dat artsen zich bewust zijn van de invloed die hun taalgebruik heeft op het verloop van het gesprek en op hoe patiënten zich daarna voelen.’

John KistermannComment