Bijna 40 procent van de peuters met autisme voldoet drie jaar later niet meer aan meetcriteria

Ik vraag me vaker af of het terecht is om al vroeg diagnoses te stellen.

Scientias J. Kras

8 oktober 2023

Steeds meer kinderen krijgen de diagnose autisme. Of dat altijd terecht is, is maar zeer de vraag. Uit nieuw onderzoek blijkt namelijk dat 37 procent van de peuters die voor hun derde verjaardag de diagnose krijgt niet meer aan de criteria voldoet op het moment dat ze naar school gaan.

Bij kinderen tot 6 jaar kenmerkt autisme zich door moeite met de omgang met anderen, een beperkte interesse in de omgeving, moeite met veranderingen, behoefte aan regels en een opvallende over- of ongevoeligheid voor sommige prikkels, zo schrijft het Nederlands Jeugdinstituut. Het lijkt er nu dus op dat deze symptomen bij een aanzienlijk deel van de kinderen weer verdwijnen als ze ouder worden.

Autisme bij peuters

Daar zijn Amerikaanse onderzoekers achter gekomen door 213 kinderen die de diagnose autisme voor hun derde kregen, opnieuw te testen. “We hebben kinderen die nu tussen de 5 en 7 jaar oud zijn en die gediagnosticeerd waren met autisme toen ze tussen de 12 en 36 maanden oud waren, uitgenodigd voor een nieuw onderzoek”, vertelt hoofdonderzoeker Elizabeth Harstad van het Boston’s Children Hospital aan Scientias.nl. “We hebben ze gestandaardiseerde tests laten doen om hun cognitieve en taalvaardigheden en hun aanpassingsvermogen te meten en te zien in hoeverre ze autismesymptomen hadden.” Daarmee konden de onderzoekers het huidige functioneren van de kinderen bepalen. “Om hun functioneren van destijds te achterhalen gebruikten we gedetailleerde informatie uit medische dossiers, zoals gegevens over hun ontwikkeling, adaptieve functioneren en communicatieve vaardigheden.”

Meisjes versus jongens

Daaruit bleek dat 37 procent van de kinderen die destijds de diagnose autisme kreeg nu niet meer aan de criteria voldeed. “We ontdekten dat meisjes veel vaker niet-persistent autisme hadden. Waarom dat zo is, is niet helemaal duidelijk. Mogelijk hadden meisjes destijds subtielere symptomen dus toen ze werden getest, voldeden ze misschien niet aan alle criteria voor de diagnose.” Maar de verklaring kan ook cultureel van aard zijn. “Het is mogelijk dat de sociale en culturele omgeving meer nadruk legt op het sociaal-emotioneel functioneren van meisjes dan van jongens waardoor ze in meer natuurlijke settings kunnen werken aan hun communicatieve vaardigheden.”

Adaptief functioneren

Wat verder uit het onderzoek bleek, is dat peuters met een hoger ‘adaptief functioneren’ vaker niet meer aan de meetcriteria voldeden. Adaptief functioneren is een verzamelnaam voor communicatieve vaardigheden, vaardigheden om te functioneren in het dagelijks leven en socialisatie- en motorische vaardigheden. “Informatie daarover hebben we verkregen door aan ouders te vragen wat het kind allemaal kan op allerlei gebieden, zoals communiceren, voor zichzelf zorgen en functioneren in de groep. Veel kinderen met autisme zijn trager in hun ontwikkeling als het gaat om dit soort vaardigheden. We weten niet welk mechanisme daaraan ten grondslag ligt. Het is mogelijk dat deze betere adaptieve vaardigheden op jonge leeftijd duiden op een groter leervermogen.” Daardoor kan het zijn dat deze kinderen als peuter nog wel aan de criteria voor autisme voldoen en later niet meer.

De kinderen werden op 5- tot 7-jarige leeftijd uitgebreid getest op autisme. Foto: Pixelshot

Het nut van therapie

Ook opmerkelijk: er bleek geen verband tussen de therapie die kinderen kregen en de mate waarin de autismediagnose bleef bestaan. Je zou verwachten dat de therapie ervoor zorgt dat sommige kinderen minder last hebben van hun autisme. “Bijna alle kinderen in de studie kregen een vorm van therapie. We ontdekten dat ze een jaar tot anderhalf jaar na de diagnose de meeste uren per week therapie kregen”, vertelt Harstad. “We weten dat interventies het effectiefst zijn als ze op jonge leeftijd plaatsvinden. Daarom hebben we geëvalueerd of de hoeveelheid therapie in de achttien maanden na de diagnose verband hield met de mate waarin de kinderen nog autisme hadden. In ons model bleek er geen verband tussen de hoeveelheid therapie en of een kind wel of niet aan de criteria van autisme voldeed op schoolgaande leeftijd.” Dat wil overigens absoluut niet zeggen dat de therapie geen nut had, meent de onderzoeker. “Het is mogelijk dat de therapie heeft geholpen met andere uitkomsten die we niet hebben gemeten in deze studie. Het is verder waarschijnlijk dat de therapie sommige kinderen meer heeft geholpen dan andere.”

Voorlopige diagnose

Dat zoveel kleine kinderen met autisme een paar jaar later geen autisme meer hebben, wil ook niet zeggen dat er op jonge leeftijd sprake was van een misdiagnose, vindt Harstad. “Onze studie wijst uit dat zelfs als kinderen heel diepgaand en uitgebreid worden getest op autisme, sommigen een paar jaar later niet langer aan de criteria voldoen. Dus misschien moeten we heroverwegen hoe we de diagnose autisme benaderen bij kinderen die nog zo klein zijn. Misschien moet het meer een voorlopige diagnose zijn die wel toegang biedt tot therapie, maar ook duidelijk maakt dat het kind gemonitord moet worden om vast te stellen of het een paar jaar later nog steeds voldoet aan de autismecriteria.”

Blijvend toezicht

De onderzoeker was verrast dat het aantal kinderen dat niet meer aan de autismecriteria voldeed zo groot was. “We vonden hogere aantallen van non-persistent autisme dan verwacht, al zijn er verklaringen. Zo was er bijvoorbeeld eerder een studie waarbij kinderen op jongere leeftijd opnieuw werden onderzocht. Het is mogelijk dat het feit dat wij kinderen bestudeerden op 6-jarige leeftijd in plaats van rond de 4 jaar deels verklaart waarom meer kinderen in onze studie niet-persistent autisme hadden.”

Tot slot wil de onderzoeker benadrukken dat de ontwikkeling van kinderen blijft veranderen in hun leven. “Dus ook al voldoet een kind op 6-jarige leeftijd niet aan de criteria voor autisme, dan kan het op andere vlakken nog wel ondersteuning nodig hebben. Daarom moet de ontwikkeling van het kind in de toekomst gemonitord worden. Onze studie maakt het belang duidelijk van continu toezicht op de ontwikkeling van alle jonge kinderen die de diagnose autisme kregen.”

John Kistermann