Nieuw wetenschappelijk onderzoek : Hersenontwikkeling bij jongens met name tijdens de adolescentie verloopt niet anders dan bij meisjes.
“Dat de hersenen van jongens achterlopen is een neuromythe”
Science Guide Interview | door Toske Andreoli 22 januari 2020 |
“Jongens verschillen onderling meer dan ze van meisjes verschillen." Hersenonderzoeker Lara Wierenga (Universiteit Leiden) ging op zoek naar de verschillen in de hersenontwikkeling van jongens en meisjes, maar vond ze niet.
Jongens halen lagere cijfers op school dan meisjes, en ontwikkelingsstoornissen als ADHD en autisme worden vaker bij jongens gediagnosticeerd. Zowel in wetenschappelijke literatuur als in de klas wordt dit doorgaans verklaard door verschillen in de hersenen. Met name tijdens de adolescentie zou de hersenontwikkeling bij jongens heel anders verlopen dan bij meisjes. “Een neuromythe”, zegt hersenonderzoeker Lara Wierenga (Universiteit Leiden).
Jongens lopen niet achter
Wierenga onderzoekt de hersenontwikkeling van kinderen al sinds haar promotie, die ze in 2016 afrondde. “We waren geïnteresseerd in de normale hersenontwikkeling van ontwikkelende kinderen, om zo uiteindelijk meer te leren over de verschillen met kinderen met autisme of ADHD. We hebben elke twee jaar hersenscans bij die kinderen gemaakt, en er waren al gegevens van alle kinderen die ooit in ons lab waren geweest. Ik had dus de beschikking over een grote dataset, vanaf de kindertijd tot vijfentwintig jaar.”
Ze keek naar verschillen tussen jongens en meisjes in de puberteit. Of beter gezegd onderzocht ze of die er eigenlijk wel waren. “Ontwikkelingsstoornissen als ADHD en autisme komen vaker voor bij jongens dan bij meisjes, dat is heel opvallend. Ik vroeg me af: ligt dat aan de hersenen? Mijn hypothese was van wel, want in de literatuur las ik voortdurend dat er in de adolescentie grote verschillen in hersenontwikkeling tussen jongens en meisjes zijn.”
De uitkomst verraste haar. “Ik vond dat helemaal niet. De hersenen van jongens en meisjes ontwikkelden zich juist heel vergelijkbaar. Wat ik wel vond, en dat kwam wel overeen met eerder onderzoek, is dat de hersenen van jongens gemiddeld tien procent groter zijn, maar dat is op elke leeftijd zo. Alle organen zijn gemiddeld iets groter bij mannen dan bij vrouwen. Het bleek cognitief en gedragsmatig geen verschil te maken. Zodra je naar het individu gaat kijken schieten de resultaten alle kanten op.”
Alles op basis van een en dezelfde dataset
Na deze bevinding toetste Wierenga een andere gangbare opvatting over verschillen in hersenontwikkeling tussen jongens en meisjes. “Twee jaar geleden heb ik specifiek getoetst of er ontwikkelingen zijn op individueel niveau in de hersenen van jongens en meisjes, met de hypothese dat de jongens achter lopen in de hersenontwikkeling. En ik heb getoetst of we dat kunnen koppelen aan verschillen in schoolprestaties, want dat wordt heel vaak geroepen.”
Dat jongens het gemiddeld minder goed doen op de middelbare school dan meisjes, zou te maken hebben met een tragere hersenontwikkeling. “Dat de hersenen van jongens achter zouden lopen; wij denken dat het een neuromythe is. Er zijn wel onderzoeken die laten zien dat die ontwikkeling bij jongens gemiddeld iets vertraagd is ten opzichte van meisjes. Maar die zijn gebaseerd op maar een en dezelfde dataset, waar over de hele wereld al heel vaak over is gepubliceerd.”
“Steeds meer andere onderzoeken vinden dat niet,” vervolgt ze. Sinds de vermeende verschillen in hersenontwikkeling een populair onderzoeksobject zijn geworden, zijn er ook meer metingen gedaan. Die laten een ander beeld zien. “In meerdere datasets, met verschillende methoden, met de nieuwste statistiek die je geacht wordt te gebruiken, met de nieuwste scanners, met verschillende metingen uit zowel Amerika als Europa: keer op keer vinden we dat niet. Dat is wel opvallend.”
De biologie biedt geen uitsluitsel
Toch zijn er wel verschillen in schoolprestaties. Als het niet aan de ontwikkeling ligt, zijn de hersenen van jongens en meisjes dan op een ander vlak verschillend? De directe relatie met schoolprestaties was nog niet eerder getoetst. Schoolprestaties opvragen bij scholen bleek lastig in verband met privacy, dus lieten Wierenga en haar collega’s kinderen taken doen in het lab die op schooltaken lijken.
“Een leestaak, en een taak waarbij kinderen getallen moesten onthouden. Op gedragsniveau zagen we dat jongens het gemiddeld beter doen op die rekentaak, en dat meisjes het gemiddeld beter doen op die leestaak. Het verschil voor lezen was groter dan het verschil voor rekenen. Dus die meisjes doen het ook iets beter op lezen dan de jongens het beter doen op rekenen.”
Na een grondige vergelijking is Wierenga er niet van overtuigd dat de verschillen in prestatie worden veroorzaakt door verschillen in hersenontwikkeling, maar dat de omgeving een grotere rol speelt dan vaak wordt gedacht. “Natuurlijk hebben de verschillende sekschromosomen invloed op het brein, en hormonen ook, maar de rol van de omgeving op gedrag wordt denk ik onderschat. Terwijl de biologie doorgaans wordt overschat.”
"De rol van de omgeving op gedrag wordt denk ik onderschat. Terwijl de biologie doorgaans wordt overschat.”
Ze waarschuwt ook dat het proberen te verklaren van de verschillen vanuit de biologie een gevaarlijke boodschap kan zijn. “Als je over verschillen spreekt in stereotypen als: ‘meisjes zijn nou eenmaal minder goed in techniek’, dan zullen meisjes ook minder geneigd zijn om te kiezen voor technische opleidingen. Je verliest daarmee talent, en dat is zonde voor de maatschappij.”
Veel meer verschil tussen individuen dan tussen groepen
Op het moment houdt Wierenga zich niet meer bezig met gemiddelde verschillen, maar met individuele verschillen. “Jongens verschillen onderling meer dan ze van meisjes verschillen. De onderlinge verschillen zijn gigantisch en die worden vaak genegeerd, want meestal kijken onderzoekers naar grote-groepsgemiddelden.” Die groepsgemiddelden zijn immers de snelste manier om jongens met meisjes te vergelijken. “Mijn werk richt zich er nu op om de variantie te omarmen en mee te nemen in de beschrijving van de data, en daar heb ik tot nu toe heel veel interessante hypotheses en nieuwe onderzoekslijnen uitgehaald.”
Dat er nog niet veel onderzoek naar individuele verschillen is gedaan, heeft nog een andere reden. “Je hebt hele grote datasets nodig. De variatie tussen individuen is namelijk enorm. Er spelen zoveel genen mee, zoveel omgevingsfactoren, die met elkaar in interactie zijn, en dat ook nog in een ontwikkelend brein dat de hele tijd verandert. Die ontwikkelingsfasen zijn zo verschillend dat zelfs de chronologische leeftijd lang niet altijd alles zegt. Het is heel complex. Op basis van het individu kunnen we dus nog niet heel veel zeggen, en dat is wel wat we zouden willen.”
Wierenga werkt samen met andere onderzoekers binnen het Leiden Consortium on Individual Development, dat met een zwaartekrachtsubsidie wordt gefinancierd. “Dit soort longitudinaal onderzoek vergt een enorme investering van heel veel mensen; tijd en geld. En de kwaliteit moet over al die meetpunten gewaarborgd blijven. Dus er is heel veel continuïteit nodig. Van zulke projecten zijn er maar een paar op de wereld.”
"De variatie tussen individuen is enorm. Groter dan die tussen jongens en meisjes."
Door middel van tweelingonderzoek kunnen Wierenga en haar collega’s de invloed van verschillende omgevingsaspecten en de interactie met genen onderzoeken in meerdere vakgebieden. “Er doen eeneiige en twee-eiige tweelingen mee, en ze zijn allemaal meisje-meisje of jongen-jongen. We kunnen zo heel mooi kijken: wat is nou genetisch en wat is nou de omgeving en hoe verhouden die zich tot elkaar? De identieke tweelingen delen honderd procent DNA met elkaar, bij de twee-eiige tweelingen gaan we uit van vijftig procent gedeeld DNA. Als die identieke tweelingen meer op elkaar lijken dan de twee-eiige tweelingen, dan denken we: hier zit een grote genetische component in. Lijken ze allemaal evenveel op elkaar dan is het waarschijnlijker dat het komt omdat ze in dezelfde omgeving opgroeien.”
Meer handvatten voor de psychiater
En hoe lastig het ook kan zijn, in deze studie worden ook de omgevingsfactoren zo goed mogelijk meegenomen. “We nemen allemaal dingen mee. We kijken naar opvoeding en de interactie met ouders in samenwerking met pedagogen, en we kijken naar sociale en ook muzikale ontwikkeling. Samenwerken met zo veel verschillende expertises is een prachtige manier om wetenschap te doen.”
Wierenga hoopt uiteindelijk toch nog te kunnen verklaren waarom jongens extra gevoelig voor ontwikkelingsstoornissen zijn. Niet door naar gemiddelden te kijken, maar wel door individuele hersenscans te bestuderen. “Maar laat het duidelijk zijn, ik denk niet dat psychiatrische stoornissen ooit alleen uit hersenscans af te lezen zullen zijn. Het zijn gedragsstoornissen waarbij je noodzakelijkerwijs het gedrag moet observeren.”
In de toekomst kunnen hersenscans mogelijk wel een toevoeging zijn om te bepalen in welke ontwikkelingsfase iemand zich bevindt, de leeftijd zegt immers niet alles. “Psychiatrie is momenteel nog het enige vakgebied dat niet kijkt naar het orgaan waar het probleem vandaan komt, maar het is altijd een interactie.” Een uitgebreidere set diagnostische tools zou psychiaters hun werk beter kunnen laten doen denkt Wierenga.
“We weten dat ontwikkeling een interactie is tussen omgeving en genen. Niet het een of het ander. Alleen de mate van hoeveel specifieke aspecten bijdragen weten we niet. En als we niet naar gemiddelde verschillen kijken, betekent dat dan ook dat de jongens die aan de buitenkant zitten van zo’n verdeling – helemaal aan de boven of onderkant – dat precies die kinderen die een grotere kans hebben om ADHD of autisme te ontwikkelen?”
Op die manier zou kunnen blijken of er bepaalde gevoelige perioden zijn waarin kinderen beter dingen kunnen leren. “Zo wordt duidelijker wat je op een bepaalde leeftijd kunt verwachten van kinderen, wat helpt bij het stellen van goede diagnoses. En ook op welk moment je een bepaalde interventie kunt toepassen, op basis van het individu, want er zijn verschillen in hoe snel kinderen ontwikkelen. Dus als je een kind hebt dat iets achterloopt in de ontwikkeling, dan moet je nog heel even wachten voor een interventie effectief zou zijn. We hebben nog jaren nodig om die vragen allemaal te kunnen beantwoorden.”
Wordt vervolgd