De zorg voor zieke, gewonde, gehandicapte en dode soortgenoten bij de kapucijnaap

Wat een bijzondere aap “die kapucijnaap” die ik vooral ken uit expermenten van Frans de Waal en zo’sn rechtvaardigheidsgevoel hebben en nu nog meer zorgzamer zijn dan gedacht



Wetenschappers zien kapucijnaap voor gehandicapte soortgenoot zorgen

Scientias C. kraaijvanger 7 maart 2023



Een niet-functionerende linkerpoot maakte het leven van een jonge kapucijnaap een stuk ingewikkelder. Maar dankzij de extra zorg van zijn moeder lacht het leven hem toch – voor heel even – toe.

In het Braziliaanse regenwoud stuitten onderzoekers enige tijd geleden op een kapucijnaap met een pasgeboren jong op haar rug. Op zichzelf niets bijzonders, ware het niet dat de moeder het jong opvallend vaak weer recht op haar rug moest zetten en zo voor een val moest behoeden. Al snel werd duidelijk dat die extra zorg uiterst noodzakelijk was; de linkerpoot van het jong functioneerde niet. Daarmee waren de overlevingskansen van de jonge aap niet direct in zijn voordeel. “Pasgeboren kapucijnapen moeten zich aan hun moeder vastklampen op bij de groep te kunnen blijven en niet-functionerende ledematen maken dat moeilijk,” legt onderzoeker Tatiane Valença aan Scientias.nl uit. Maar de moeder van het jong bleek vastbesloten te zijn hem de extra zorg te bieden die hij nodig had. Zo stopte ze haar tocht door de bomen regelmatig om het afgezakte jong weer recht op de rug te zetten, maar bood ze het jong ook extra ondersteuning tijdens het drinken aan haar borst. En tijdens het openen van noten – een activiteit waarbij haar lichaam snelle en vrij heftige bewegingen maakt – hield ze haar staart hoog in plaats van deze tijdens de grond te duwen, vermoedelijk om het jong wat extra stevigheid te bieden en zo te voorkomen dat hij van haar af zou vallen.

Overlijden
Maar het jong komt uiteindelijk toch – alle extra zorg ten spijt – al vrij snel te overlijden. “De doodsoorzaak is onbekend,” vertelt Valença. “Maar het is mogelijk dat de handicap aan zijn dood heeft bijgedragen. Die handicap zorgde er namelijk voor dat hij vaak een onstabiele positie had, waardoor de kans op een val toeneemt. We zijn geen getuige geweest van zijn dood, maar zagen het jong een dag voor zijn dood nog en toen was hij helemaal in orde. Wel hebben we zijn stoffelijke resten bestudeerd en daarbij viel het ons op dat de huid rond het linkeroog verkleurd en gezwollen was. Dat kan het resultaat zijn van een val.”

Zorg gaat door
Opvallend genoeg is het sterven van haar kind voor de moeder geen reden om de zorg te stoppen. Ze blijft het jong ook na zijn dood meedragen. “Wij zagen dat de moeder het lijk gedurende vier uur met zich meedroeg. We weten niet precies wanneer ze daarmee begonnen was, maar waarschijnlijk de nacht ervoor al.” Uiteindelijk laat de moeder terwijl ze van boom naar boom springt haar kind toch vallen.

De moeder droeg haar jong ook nadat het was overleden nog enige tijd mee. Afbeelding: Tatiane Valença.

Waardevol
Het zijn schrijnende observaties, die tegelijkertijd heel waardevol zijn voor wetenschappers. “De evolutionaire oorsprong van de zorg voor gewonde, zieke en gehandicapte groepsleden blijft onduidelijk,” zo schrijven ze in hun onderzoeksartikel, verschenen in het blad Primates. “Hetzelfde kan gezegd worden over de zorg voor stervende en dode groepsleden. Het verzamelen van casussen onder een breed scala aan niet-menselijke primaten kan een nieuw licht werpen op de oorsprong ervan.” En dat maakt de observaties in het Braziliaanse regenwoud van groot belang.

Energie
De zorg voor gehandicapte soortgenoten kost de niet-menselijke primaten vanzelfsprekend veel energie. Hetzelfde geldt voor het meetorsen van de dode lichamen van hun geliefden. De onderzoekers zagen de moeder van het gehandicapte jong dat laatste desalniettemin urenlang doen. “Dat moet haar zeker veel energie hebben gekost,” bevestigt Valença. “Ze droeg het lijk – dat bijna 16 procent van haar eigen lichaamsgewicht woog – terwijl ze hoog in de bomen een afstand van meer dan 1 kilometer overbrugde. Ze gebruikte daarbij één hand om het lijk vast te houden en de andere hand om zich – met grote moeite – voort te bewegen. Ze stopte regelmatig om het lijk op de takken te leggen en ze at vrijwel niet terwijl ze hem droeg.” Waarom de moeder haar dode kind bleef meedragen, is onduidelijk. Maar we weten wel dat ze daarin geen uitzondering is. “Veel primaatsoorten dragen hun kinderen nadat ze gestorven zijn. Chimpansees kunnen ze bijvoorbeeld wel langer dan een maand bij zich houden.” En voor dat gedrag zijn ook evolutionair gezien wel goede redenen te bedenken. “Vanuit een evolutionair perspectief kan het verlaten van een tijdelijk bewusteloos of niet-reagerend kind een slecht idee zijn.” Want als het later toch weer bij zou komen, zou het zonder moeder gedoemd zijn om te overlijden en daarmee verspeelt de moeder ook een kans op kleinkinderen en dus het doorgeven van haar genetisch materiaal. Maar we moeten ook de band die tussen primatenmoeders en hun kinderen ontstaat niet onderschatten, stelt Valença. “Moeder en kind hebben – onder meer ingegeven door hormonen – een sterke band die ook van invloed kan zijn op het postmortem dragen van hun kinderen. Waarom primatenmoeders hun dode kinderen precies blijven dragen is echter nog altijd onderwerp van discussie. Het is niet gemakkelijk om er in het wild getuige van te zijn dat primatenmoeders dit doen en het observeren ervan is wel cruciaal als je er een nieuw licht op wilt werpen.”

Zorgen voor zieken
Maar niet alleen de redenen voor het dragen van overleden nageslacht blijft in nevelen gehuld. Zoals gezegd is er ook nog veel onduidelijk over de evolutionaire oorsprong van de zorg voor gewonde, zieke of gehandicapte soortgenoten. En door primaten te observeren terwijl ze voor ziek of gehandicapte soortgenoten zorgen, hopen onderzoekers daar verandering in te brengen. Wat daarbij – net als bij het dragen van dode jongen – vaststaat, is dat de zorg ook evolutionair gezien vrucht kan dragen. “Primaten hebben complexe sociale levens,” aldus Valença. “Ze ontwikkelen sterke sociale banden met hun moeder en andere groepsleden. Ook moeten ze de interactie aangaan met andere soortgenoten om hun sociaal gedrag volledig te kunnen ontwikkelen. Zo verzorgen ze elkaars vacht niet alleen om ervoor te zorgen dat die schoon blijft, maar ook om hun sociale connecties te versterken. Hun kindertijd duurt lang en daarin hebben ze ook langdurig zorg van de moeder nodig. Maar daarna kunnen ze zelf gaan zorgen voor andere soortgenoten – en in het bijzonder voor hun nageslacht.” Een handicap hoeft de primaten vervolgens niet te belemmeren om voor andere soortgenoten of hun eigen nageslacht te zorgen. “Gewonde, zieke of gehandicapte individuen kunnen wederkerigheid bieden (oftewel iets voor anderen betekenen, red.) en nageslacht krijgen. Zo hebben we onder Japanse makaken gezien dat gehandicapte jongen die dankzij de extra zorg van hun moeders overleefden, zelf ook weer jongen kregen. Door voor hun gehandicapte jongen te zorgen, kunnen de moeders in theorie dus ook hun eigen voortplantingssucces vergroten. Maar hoe dit gedrag precies in de afstammingslijn van de primaten is geëvolueerd, blijft onduidelijk.”

Het jong met de niet-functionerende linkerpoot op de rug van de moeder. Afbeelding: Tatiane Valença.

Nieuwe hypothese
Het nieuwe onderzoek brengt daar niet direct verandering in. Maar het voegt wel een nieuwe casus toe, waarin een primaat niet alleen voor een gehandicapte, maar uiteindelijk ook voor een dode soortgenoot zorgt. En hoe meer casussen onderzoekers verzamelen, hoe completer hun beeld van dit gedrag wordt en hoe beter ze de evolutionaire geschiedenis ervan kunnen uitpluizen. Dat gezegd hebbende, resulteert de studie wel in een nieuwe hypothese omtrent de evolutie van de zorg voor zieke, gewonde en gehandicapte groepsgenoten. Zo vermoeden de onderzoekers op basis van hun observaties – en eerdere studies – dat de zorg voor zieke of gehandicapte soortgenoten een stuk gemakkelijker is voor primaten die voornamelijk op de grond (in plaats van in bomen) leven. En daaruit zou dan voortvloeien dat de evolutie van dergelijk gedrag een boost kreeg toen primaten uit de bomen kwamen zetten, een groter deel van de tijd op de grond doorbrachten en gaandeweg ook steeds beter in staat waren om zich op twee (in plaats van vier) poten voort te bewegen.

Op de grond versus in de boom
“Sommige studies suggereerden al dat een leven in de bomen een negatieve invloed heeft op het postmortem dragen van soortgenoten,” aldus Valença. “In deze studies stelden wetenschappers dat het voor in bomen levende primaten lastig is om een lijk te dragen terwijl ze van boom naar boom springen. Neotropische primaten (waartoe ook de kapucijnapen behoren, red.) leven in bomen en de weinige onderzoeken waarin vermeld wordt dat ze een lijk dragen, melden tevens dat de primaten daar grote moeite mee hadden en het lijk uiteindelijk lieten vallen. In onze studie beschrijven we ook hoe moeilijk het voor de moeder was om het lijk te dragen. Maar we zagen ook dat de moeder het moeilijk vond om het gehandicapte kind bij leven te dragen.” Kijken we vervolgens naar primaten die meer op de grond leven, zoals bijvoorbeeld de Japanse makaken, dan ontstaat er een heel ander beeld. “Japanse makaken brengen meer tijd op de grond door en er zijn verschillende gevallen bekend waarbij gehandicapte jonge Japanse makaken met de extra zorg van hun moeder weten te overleven. Ondertussen zijn ons van neotropische primaten slechts twee gevallen bekend waarbij een gehandicapt jong verzorgd werd en één daarvan resulteerde in de dood van het jong. Dat alles in overweging nemend, suggereren wij dat het voor voornamelijk op de grond levende primaten gemakkelijker is om voor gewonde, zieke en gehandicapte groepsgenoten te zorgen. Doordat ze op de grond kunnen lopen, hoeven ze niet van boom naar boom te springen en dat verkleint de kans dat ze hun zieke of gehandicapte soortgenoot laten vallen en dus de kans dat die soortgenoot sterft.”

Meer onderzoek is echter nodig om die hypothese te kunnen staven. “Nieuwe casussen van andere primaten zijn van belang als we het gedrag van op de grond en in bomen levende primaten willen vergelijken, onze hypothese willen testen en de evolutionaire oorsprong van dit gedrag willen ontrafelen.”

John Kistermann